//
W.A. Scholten

De scheepsramp van de W.A. Scholten op 19 november 1887
voor de kust van Dover ( Engeland).

Inleiding

Het gaat hier over het schip de W.A. Scholten van de Nederlandsch – Amerikaanse Stoomvaart Maatschappij (NASM)

Omschrijving van het schip
Het is een ijzeren stoomschip en in 1874 gebouwd bij  Robert Napier & Sons te Glasgow.
Het schip is gebouwd voor de N.A.S.M. lijndienst Rotterdam ‑ New York.
De W. A. Scholten heeft een brutogewicht van 3070.

Hoe kwam het schip aan de naam W.A. Scholten.
De naam W. A. Scholten is nauw verbonden met het stoomschip de W. A. Scholten.
De naam W. A. Scholten staat voor Willem Albert Scholten.

De archieven verschaffen ook eindelijk duidelijkheid over de rol van Scholten bij de oprichting van de Holland‑Amerika Lijn. Die blijkt veel groter te zijn geweest dan iedereen dacht. Het geval wil namelijk, dat Scholten op hetzelfde tijdstip op het idee kwam een scheepvaartverbinding tussen Vlissingen en New York in stand te brengen als de Rotterdamse bankier Mees. De gedetailleerde beschrijving van de onderhandelingen die ze voerden, leest als een spannend boek, aldus Ketelaar. Op sommige punten zijn in de archieven zakelijke en privé‑informatie nauwelijks gescheiden. Willem Albert Scholten was voor Groningen wat Philips voor Eindhoven was. In Drenthe leeft de naam van Scholten nog steeds voort in het dorpje Klazienaveen dat immers werd genoemd naar de vrouw van oprichter Willem Albert Klaziena. De aardappelmeelfabrieken en stroop en suikerraffinaderijen zijn in de meeste gevallen eigendom van het Scholtenconcern.

Hallo ………..waar blijft het verhaal over de scheepsramp van de W.A. Scholten.
Ja, ja  zet u schrap hier begint een bloedstollend zenuwslopend verhaal over een van onze voorvader, die omkwam op bij een scheepsramp op de Noordzee. Zo gebeurde het op zaterdag 19 november 1887.

’s Morgens om 7 ure ging Klaas als timmerman aan boord van het schip de “W.A. Scholten”. Het reisdoel van de “W.A. Scholten” was New York. In het begin ging de reis al gepaard met de nodige strubbelingen. De eigenlijke gezagsvoerder van de “W.A. Scholten” was kapi­tein Bakker, maar door onvoorziene omstandigheden was Bakker verhin­derd. In zijn plaats ging nu de kapitein Taat mee. Ook de derde officier van de Scholten dankt aan een toeval wellicht zijn leven. Hij kon voor het vertrek niet tijdig genoeg te Rotterdam zijn, zodat de “W.A. Scholten” juist was vertrokken, toen hij er aankwam. Aan boord was hij reeds door een ander vervangen. Hij telegrafeerde nog naar Maassluis, dat hij daar aan boord zou komen, maar toen hij er aankwam, was het schip reeds gepasseerd. De “W.A. Scholten” lag te 9.00 uur in open zee.

De Rotterdamsche Courant
In de Rotterdamsche Courant van zondag 20 november 1887 staat een uitge­breid verhaal over het vergaan van de “”W.A. Schol­ten”. De “W.A. Scholten” zou in de omgeving van Dover in dichte mist zijn vergaan. Hieronder volgt het relaas van één van de passa­giers van de “W.A. Scholten”.  De aanvaring had plaats om circa half elf, wij waren enige ogenblikken te voren ten anker geweest en stoomden nu half speed. De schok was zo licht dat ik niet aan enig ogenblikkelijk gevaar heb gedacht. Ik verliet de rookkamer en begaf mij met de dokter, welke ik op het achterdek vond, naar voren om de stoerage passagiers gerust te stellen. Op dit ogenblik werd van de brug het commando gegeven om de boten naar buiten te brengen en gereed te houden. Reeds was ‑ van te voren naar ‑ de machineka­mer getelegrafeerd om te stoppen en onmiddellijk daarop om zacht aan vooruit te stomen, welke order door de roeper werd bevestigd met bijvoeging van zo zacht als moge­lijk.  Ik meende uit de rookkamer gekomen een schip te zien aan bakboordzijde, die langzaam achter ons verdween.  Met de dokter begaf ik mij in de stoerage, waar ik alles in de grote opschudding vond. Het water stroomde echter nog niet in het tussendek; het gat door de vreemde boot gemaakt was echter door de bunks, waardoor er twee compartimenten ingedrukt waren, zodanig bedekt, dat er van binnen niets nauwkeurig was waar te nemen. Op het dek teruggekomen begaf ik mij naar de plaats waar de Scholten was aangevaren (enige meters vóór de brug) en vond dat de railing en het tuig weg waren over een uitgestrektheid van circa drie meter (deze waarnemingen zijn echter niet zo nauwkeurig dat zij als officieel zouden kunnen dienen). Ik begaf mij wederom naar het achterdek. De beide boten aan bak‑ en stuurboord (juist achter de brug) waren uitge­bracht, echter nog niet te water en tevens was men bezig met de beide achterste boten uit te brengen. Ik begaf mij daarop naar beneden om mijn overjas aan te trek­ken en mijn lijfspreserver aan te doen, omdat ik bemerkt had dat wij snel zonken. De lucht was sedert de aanvaring en dus ook vóór de aanvaring iets mistig, echter niet zo mistig of wij konden het schijnsel van één der lichten (South Sand Head) zien op de wal. Boven gekomen vond ik alles in de grootste ontsteltenis; de matrozen hadden de achterste boten verlaten en ieder trachtte in de beide  boten, welke uitgebracht waren, te klimmen; van de brug werd door de kapitein getracht de orde te herstellen en ik hoorde hem met de revolver in de hand uitroepen:
“De eerste, welke in de boten gaat, schiet ik een kogel door de kop”.

Intussen was de bakboordsboot te water gelaten. Ik liep naar die zijds en toen de boot langs het schip kwam waar ik mij bevond, wierp ik mijn jas in de boot en sprong daarop erin. Wij werden door de stoomschip “Ebro” opgepakt, welk stoomschip zich in de nabijheid ophield.

De kapitein van het stoomschip “Ousel” voer van Liverpool  Amsterdam binnen. De kapitein deelde het volgende mede. Op zondagmiddag 12 uur, zag ik dwars voor Dover, ongeveer tien lijken drijven, met reddingsgordel aan, terwijl  verscheidende boten in de nabijheid vissende waren. Tot gistermorgen 9 uur waren, volgens bericht uit Dover, 31 lijken aangespoeld. De kapitein van het schip de “Rosa Mary” beweert door de  “W.A. Scholten” te zijn aangevaren.

De geredden blijven echter het tegendeel inwerpen. De vissers van Hastings verklaren dat kort voor het ongeval de “Rosa Mary” door hun netten voer en dat dit schip de “Rosa Mary”  door de overhaaste vlucht, tegen de “W.A. Scholten”, aanliep. Deze bewering is niet onwaarschijn­lijk, daar de “Rosa Mary”, toen zij te Dover binnenliep, aan den voorsteven overblijfselen van de netten had. De chef‑machinist is, nadat hij drie uren tegen de golven geworsteld had, door een schip opgenomen, dat zich naar Bilbao begaf.

Een der geredden, de heer Robinson, deelt mede dat er 800 zwemgordels aan boord waren, doch dat de meesten met het schip naar de diepte zijn gegaan.

De grote mast van de “W.A. Scholten” komt bij hoogwater ver boven het water uit. De kapitein van de “Ebro” deelt mede, dat het dek van de “W.A. Scholten” gesprongen is, toen de “Ebro” op 110 meter afstands van het schip was, dat in nood verkeer­de. Een latere lezing omtrent de ramp luidt, dat de “W.A. Scholten”, na gestopt te hebben wegens mist, juist weder onder stoom was gegaan, omdat de mist een weinig opgetrokken was, toen zij de “Rosa Mary”, kapitein Webster, in de nabij­heid opmerkte. De lichten van de “Rosa Mary” gaven aan, dat het schip voor anker lag, toen juist het tegenovergestelde het geval was. In die veronderstelling, dat het schip stil lag, zette de “W.A. Scholten” koers, waarop onmiddellijk de noodlottige ramp volg­de, welke dus, volgens deze lezing, geheel aan de “Rosa Mary” te wijten zou zijn. Het gat, dat in de “W.A. Scholten” gevaren was, was 2,50 meter breed. Zeer wordt, volgens dezelfde cor­respondent, de houding van de “Rosa Mary”, kapitein Webster, gelaakt, welke na de aanvaring doorvoer, zonder zich om de slachtoffers te bekommeren, die  gemaakt waren, evenals in 1872 de Murillo, toen zij de vlucht nam na de Northfleed aangevaren te hebben, waarbij 300 personen om het leven kwamen.

De geredden verhalen, dat achttien vrouwen en een tiental kinderen zich onder de slachtoffers bevinden. Verscheidene personen, die van een zwemgordel voorzien waren, zijn van koude moeten omkomen. Twee passagiers, die door de “Ebro” zijn opgenomen, waren geheel verstijfd en zijn aan boord ook gestorven. Iedereen prijst in hooge mate de houding van de kapitein de heer Taat, die met zijn eerste officier (P.C. Steilberg) onder de omgekomenen gesteld zal moeten worden.  Taat heeft reeds vroeger als commandant een stoomschip, de Edam, door aanvaring verloren.

Een der geredden, Charles Miles, verhaalt, dat op het ogenblik der aanva­ring hij twee Nederlandse dames ging wekken, die in hun hutten sliepen. Door de schrik het hoofd verloren hebbende, weigerden zij op te staan en moesten dus omgekomen zijn. Ook wordt hulde gebracht aan de toewijding van de kapi­tein van de “Ebro” die alle krachten ingespannen heeft om zoveel moge­lijk schipbreukelingen te redden en een gedeelte van zijn lading hout in zee geworpen heeft, teneinde de ongelukkigen, die met de dood worstelden in de golven, de gelegenheid te geven zich aan de planken vast te klemmen. De meeste drenke­lingen waren echter te verstijfd van de koude om iets vast te kunnen houden.

De heren Scott en Prescott, vice consuls der Nederlanden en der Verenigde Staten, wijden hun zorgen aan de geredden, die te Dover zijn aangebracht. In de nabijheid van Dover is er sedert de aanvaring tussen de Duitse schepen Grosser Karfurst en Konig Wilhelm in 1878, welke aan 280 personen het leven heeft gekost, niet zulk een verschrikkelijk zeeramp voorgevallen. Verschillende boten, die het Kanaal passeerden, rapporteren dat zij lijken drijvend hebben gezien. Zo meldt de kapitein van de Colon dat zij 5 lijken waarvan een van de geredden de navolgende herkend:
Kajuitspassagiers Otto Bauer,
mr Frings en mr Blank,
tussendekspassagiers: Boyosdich,
Pietro, Francisco, Carlo Cheraso en Caroline Schatzschnerder
equipage hofmeesteres Jenny Christink en Tweede hofmees­ter Nicolaas de Witt.

Voorts zouden nog elf lijken te Deal geland zijn, waarvan de schouwing nog plaats moest hebben. Aan een, andere correspon­dent ontlenen wij dat een der sloepen van de”W.A. Scholten”, 31 en de ander 26 personen aan wal gebracht heeft. De geredden verkeerden in deerniswaardigen toestand; vele der passagiers waren half gekleed en barrevoets. Een dame, die haar man en haar kind verloren had, was bijna krankzinnig. Een ander dame, die enkele dagen geleden gehuwd was, heeft eveneens haar echtgenoot verloren. Door personen van de “Ebro” wordt verhaald dat de kapitein en de officieren van de “W.A. Scholten” trachtten de orde onder de passagiers te bewaren.

Hedenmor­gen is het lijk van de eerste stuurman van de “W.A. Scholten” per Harwich­boot hier aangekomen.  Er was een grote menigte belangstellenden en nieuwsgierigen bij tegenwoor­dig.

Een ander gedeelte uit de Rotterdamsche Courant geeft bijna een rechtstreeks verslag van deze scheepsramp. “W.A. Scholten”
Heden ontvingen wij wederom enige berichten aangaande het verongelukken van de “W.A. Scholten” waaraan wij gaarne  plaatsruimte afstaan, daar de cordate houding der equipage daaruit duidelijk spreekt.

Vooral valt te roemen het heldhaftige gedrag van de bootsman, A. Rotne. Deze was op het dek toen de Scholten, na vijf kwar­tier voor anker gelegen te hebben, na het optrekken van de mist met halve kracht vooruit stoomde; vandaar in de nevel turende, werd hij een wit licht en kort daarop 2 lichten, doch geen toplicht gewaar. Hij kan twee minuten daarnaar gezien hebben, toen hij onwillekeurig uitriep: ” mijn God, waar moet dat naar toe, wat moet daarvan terecht komen!” En op hetzelfde ogenblik zag hij, dat het fokkewant tegen de mast sloeg, hijzelf moest achteruit springen, naar de bak. Zijn tegenwoor­digheid van geest verliet hem echter geen ogenblik. Hij snelde dadelijk naar de verschansingen, om te zien wat er gebeurd was en zag het gapende gat, waar het water met golven instroomde. Hij snelde terstond naar de kapitein op de brug, om deze te rapporteren, dat zulk een groot gat in het schip geslagen was, dat het schip reeds zinkende was. Daarop volgde het bevel van de kapitein de sloepen neer te laten. Zoals men reeds weet, slaagde de moedige man er slechts in 2 boten buiten boord te brengen, één man kan toch niet overal tegelijk zijn. Door het snelle zinken van het schip, waren de bakboord sloepen spoedig onder water, dus onbruikbaar, de stuurboord sloepen wrongen zich door de schuine ligging van het schip, te vast in de klampen. In de laatste sloep, die naar buiten ging, sprong hij in. Het is aan hem te danken, dat deze sloop behouden de “Ebro” naderde. Driemaal werd daarop de tocht terug onderno­men. Betreffende de “Rosa Mary” zijn velen het eens, dat deze boot minstens een 6 mijlsvaart gehad moet hebben. Het stoom­schip had geen toplicht, hoewel dit terstond na de aanvaring gehesen werd, terwijl ook toen eerst de bel geluid werd, als ware het de doodsklok van zovelen, die het schip in doods­gevaar verliet en die gered hadden kunnen worden. Geen der geredden gaan mede met de beschouwing, dat de “W.A. Scholten” tegen de “Rosa Mary” aangedreven zou zijn, daar in dit geval wellicht een deuk in het schip geslagen ware en misschien een plaat gesprongen zou zijn, doch in geen geval zulk een gat in het schip gelopen kon wezen. Het ware ook zeer toevallig ge­weest zo het stoomschip “Rosa Mary” juist in de koers naar Dover, de plaats harer bestemming, ten anker had gelegen.

Het wachthebbend personeel in de machinekamer, heeft trouw zijn plicht betracht. De schok was gevoeld en uit de bevelen, die afkwamen, was het allen duidelijk, dat een ernstig gevaar dreigde. De Eerste machinist die op het dek geweest was, spoorde allen aan trouw hun plicht te doen, want hij wist dat van uit de machinekamer redding gebracht moest worden, daar werd de kracht bestuurd, waarmede het de kapitein mogelijk geweest zou zijn het schip te doen stranden en zeker ware dit gelukt, zo slechts de aanvaring niet zo hevig ware geweest, want tot op het laatste ogenblik zijn de Derde en Vierde machi­nist flink op hun post gebleven. De machinekamer werd eerst verlaten, toen de eerste machinist naar beneden riep: “Jon­gens! Komt op, ziet dat je je redt, maar maakt geen schan­daal”. Van de negen krachtige mannen die in de machinekamer de wacht hadden, werd slechts één enkele gered, het is de tremmer Link. De eerste en tweede machinist en Link zijn in de grote mast geklommen, doch niet lang bood die hen een schuilplaats, want het schip viel overzij en zij werden genoodzaakt hun steunpunt los te laten; de grote mast ging onder water om zich later weder te verheffen, toen het schip op bodem zich richtte. An­derhalf uur heeft Link daarop zonder zwemgordel of iets rond gezwommen, tussen lijken steeds wel acht gevende, dat een der nog levenden hem niet als laatste strohelm zou grijpen. Ander­half uur heeft hij zich zo in het water bevonden, toen de bootsman (A.Rotne) met zijn sloep redding bracht.

Nog vernemen wij, dat de mail door de tegenwoordigheid van geest van een der passagiers gered is en wel door deze los op het dek te gooien, zodat de zak later opgevist kon worden. De administrateur en de dokter zijn de laatsten geweest die het dek hebben verlaten en wel daartoe genoodzaakt, daardat het water hen reeds tot de knieën reikte.. Zij namen afscheid, deden  de zwemgordels om en wachtten hun lot af. Even te voren was een der passagiers, die buitengewone moed aan de dag had gelegd, door te helpen aan het uitbrengen der boten, van het achterdek, na eerst zijn jas te hebben weggeworpen, in een der vertrekkende slopen gesprongen.

Onze correspondent te Londen seint te 10.00 uur 15 minuten, hedenavond:
De gezagvoerder en de eerste stuurman van het stoomschip “Rosa Mary” houden beide vol dat hun geankerd schip door ene onbekende stoomer werd aangevaren, die terstond doorstoomde, zonder zich te bekomme­ren over het lot van de “Rosa Mary”. Beiden beweren dat zij vruchte­loos noodseinen deden; dat hun bodem slechts door aanhoudend pompen drijvend gehouden kon worden. De kapitein van het houtschip “Ebro” rappor­teert dat, toen hij aankwam op de plaats des onheils, hij ene luide ontploffing hoorde. onmiddellijk daarna zag hij het stoomschip “W.A. Scholten” voorover zinken. Tot dusverre blijft het cijfer der geredden ongeveer tachtig, zodat minstens honderd dertig moeten verdronken zijn. Onder de nog niet gevonden lijken is dat van de kapitein. Dat van de eerste stuurman is aangespoeld en werd bij de heden aangevangen lijkschou­wing door de tweede stuurman herkend. De andere een‑en‑twintig aangebrachte lijken, waaronder vijftien van vrouwen, werden slechts gedeeltelijk herkend.

Behalve de tweede officier, legde ook de hofmeester Hulsinga heden getuige­nis af tot het herkennen der lijken. De oorzaken der ramp zijn bij het onderzoek nog niet aan de orde geweest. De schipbreukelingen, waarvan de meeste geheel zonder middelen zijn, blijven voorlopig te Dover, tot de verwachte aankomst van ene vertegenwoordiger der Nederlandsche Amerikaanse Stoom­vaartmaatschappij (N.A.S.M.) uit Rotterdam.

De dikke nevel, die voortdurend over het Kanaal hangt, belem­mert het verdere  onderzoek van het wrak. Het Sailorshome te Dover, waar de meeste schipbreukelingen gehuisvest zijn, blijkt te klein om zovele personen langer op te nemen, maar het bestuur wedijvert met de bevolking van Dover om de onge­lukki­gen te verzorgen. Verscheiden lijken zijn ook te Deal en Ramsgate aangespoeld. Naar ik verneem is door het ministerie van koophandel een gerechtelijk onderzoek aangaande de ramp bevolen.

De correspondent van de Indépendance schrijft van 21 Novem­ber: Dover (9 uur a.m.). de kapitein van de “Rosa Mary” be­weert dat de “W.A. Scholten” hem heeft aangevaren, doch de geredde schepelingen van de “W.A. Scholten” houden vol dat het omge­keerde het geval is. De vissers te Hastings bevesti­gen dit, en zeggen dat de “Rosa Mary” eerst in hunne netten gelo­pen is,  terwijl hij trachtte zich daarvan vrij te maken, tegen de “W.A. Scholten” aan is gelopen. Dit schijnt ook hieruit te blijken dat men netten aan de voorsteven van de “Rosa Mary” heeft zien hangen. deze is zwaar beschadigd te Dover binnenge­komen.

Londen (2 uur n.m.) Te Deal zijn weder twee lijken  aange­spoeld. De heer Robinson, die gered is, verklaart dat er 800 reddings‑ gordels aan boord waren, doch dat de meeste met het schip gezonken zijn. De grote mast van de “W.A. Scholten” steekt met hoog water ver boven de zeespiegel uit. De kapitein van de “Ebro” verhaalt dat toen hij op een afstand van 110 meter de “W.A. Scholten” genaderd was, het dek van dit schip gesprongen is.

Uitspraak van de Coroner’s Jury
Naar de Scheepvaart verneemt, is de uitspraak van de Coroner’s Jury als volgt: De verdrinking heeft plaatsgevonden door de aanvaring der “W.A.Scholten” met de “Rosa Mary” terwijl deze geankerd lag, nabij Dover. De gezworenen oordelen dat de kapitein en de officieren der Scholten een fout hebben begaan, door geen rekening te houden met de sterke stroming der zee, toen gij beproefden de “Rosa Mary” voorbij te stomen. De jury prijst de menslie­vende pogingen van kapitein en de bemanning van het stoomschip “Ebro”, waardoor veel menslevens gered zijn. De Coroner deed de jury opmerken dat de nalatigheid der officie­ren van de “W.A. Scholten” alsnog onbewezen is, en ried der jury aan, de beslissing over dit punt liever aan anderen over te laten. Op grond van deze raad werd de desbetreffende zins­snede uit het verdict weggelaten. De Coroner deed nog de noodzakelijkheid uitkomen, dat in gevaar verkerende schepen noodsignalen bezigen, welke elk misverstand uitsluiten.

Ten slotte een ernstig woord tot onze lezers: De ramp der “W.A. Scholten” heeft allen medevarende getroffen, wie helpt ons nu de zeelieden, die door dit ongeval geruïneerd zijn, weder in staat te stellen een nieuwe uitrusting te kopen? Wie gelijk wij, meerderen van deze hoorden, is niet overtuigd, dat hier weldaden te verrichten zijn? Het zijn voor het merendeel Rotterdammers en daarom durven wij met te meer vrijmoedigheid aankloppen. Dat de moed hoog is, zal blijken uit een kleine uiteenzetting hoe het met een geredde gesteld is. Bij het aanwerven heeft de Maatschappij een halve maand gage in pand vooruit betaald. Van dat geld moet een enkel nieuw stuk goed gekocht worden nog hier en daar een rekeningetje betaald, zodat er veelal niet veel overschiet voor moeder de vrouw, die met het restant één maand moet huishouden, want eerst moet die halve maand verdiend zijn, dan kan de vrouw over het verdiende geld der twee volgende weken beschikken. Daar woensdag de in pand betaalde gelden verdiend moesten zijn, heeft de Maatschappij rond anderhalve week schade, de verdiensten zijn in het geheel opgehouden.  “ziet u, mijnheer”; zeide hedenmorgen een der geredden tot ons, “wij hebben geen linnenkast met 12 stuks van alles voor het grijpen. Een aan je bast, een in de was en één in de kast dat is al mooi. Maar nu, al wat ik bezit heb ik aan, dit pak heb ik te Dover gekregen”. Hoe moet ik nu gaan varen en mijn brood verdienen, wij hebben geen goed; wij hebben niets kunnen redden, mijn horloge, alles is weg. Wij hebben ons geïnformeerd en schatten op grond daarvan de waarde ener zeemansuitrusting op f 200. Wie helpt ons de 28 Rotterdamse zeelieden, die van alles beroofd zijn, een tegemoetkoming te verschaffen, die hen in staat zal stellen een gedeelte hunner uitrusting te kopen, om het brood te kunnen verdienen voor zich en hun gezin? Alle giften zullen van af Maandag aan ons bureau in ontvangst genomen worden en dagelijks zal rekenschap daarvan worden gegeven.

Verslag van de scheepsramp “W.A. Scholten”opgetekend door een klerk van de H.A.L. en is met de handgeschreven. tekst van het verslag luidt:

R A M P  ss  W.A.   S C H O L T E N dd zaterdag 19 november 1887 Het stoomschip ” W.A. Scholten” ,

Kapitein J.H. Taat, vertrok zaterdag 19 november 1887 des ochtends ten 7 ure van Rotterdam naar New York en kwam ten 9 ure ‘s‑morgens wel in zee. Behalve de equipage van 52 man, waren aan boord 5 eerst,   -,11 tweede en 144 derde klasse passagiers.

Dezelfden avond kwam het stoomschip nabij Dover in aanvaring met het Engelsche stoomschip “Rosa Mary” van Hartlepool, ten gevolge waarvan de “W.A. Scholten” in korten tijd zonk. Van de passagiers kwamen om:    2 eerste,    5 tweede en  99 derde klasse passagiers, terwijl van de bemanning  16 menschen het leven verloren.

Aanvankelijk was het voornemen, voor de hulp aan de achterge­laten betrek­kingen geen beroep te doen op de publieke liefda­digheid, doch te trachten zooveel doenlijk uit eigen middelen bijstand te verleenen. Spoedig bleek evenwel, dat dit niet mogelijk zou zijn, terwijl ook van verschillen­de andere zijden reeds plannen opgingen om commissïen voor hetzelfde doel te vormen. Daarom werd besloten, dat door Directeuren tot zood­anig beroep zou worden overgegaan en wel te Rotterdam door het doen circuleren van In teekenlijsten en te Amsterdam door het plaatsen van Advertentien. Buitendien werden nog zelfstandige pogingen gedaan, tot het erlangen van bijdragen door den Neder­lanschen Consul te Dover, de Heeren Browne Geveke en Co te Londen en te Liverpool, den Heer Pleij­te te Apel­doorn en het Hoofdagentschap te New York.

Door den Heer A.A.H. Boissevain te Londen werd onmiddellijk bij het vernemen van de ramp $ 100. aan den Nederlandsche Consul te Dover gezonden, terwijl door de Muziek‑Vereniging “Dunkler” en de werklieden zangvereeni­ging “Crescendo” te  Rotterdam concerten werden gegeven ten voordeele den nagelaten betrekkingen. Deze concerten brachten respectievelijk op f 210,17 en f 285,16. Verder werden nog door de Tooneel vereniging “Talma” te Rotterdam en de Vereniging “Israël en Oranje” te ‘s‑Hage uitvoeringen gegeven, welke netto opbrachten f 66,88 en f 201,33 Op voorstel der Directie machtigden officieren der Nederlandsch Amerikaansche Stoomvaart Maatschappij (N.A.S­.M.) haar, hunne rekening over 1888 te belasten met verschillende bijdra­gen.

Buitendien werd bij aanstelling van Kapitein W. Ponsen, wiens definitieve bevordering het direct gevolg was van het omkomen van kapitein Taat, een deel van diens salaris gereserveerd.

Bij alle aanvragen werd duidelijk in het licht gesteld, dat met uitzondering van ener giften, met eene bepaalde bestemming gegeven de verdeling van en de beschikking over de gelden, tenvolle aan de Directie verbleef.
De verschillende ontvangsten waren als volgt.
Te Rotterdam ontvangen
totaal der lijsten                      f 10587.=
buiten de lijsten                      f   8676.81
                                                    f 19263.81

Amsterdam                  ontvangen                                        f    5.830.64
Londen                        ontvangen                                        f    2.002.17
Liverpool                     ontvangen                                        f       542.55
Apeldoorn                   ontvangen                                        f       172.73
Dover                          ontvangen                                       f    1.004.85
New York                    ontvangen                                        f    3.316.25
Totaal                                                                                      f     32.133.‑

Aan alle schipbreukelingen werd te Dover onmiddellijk huisves­ting en klederen verstrekt. Alle behouden personen der bemanning werd bovendien tot hulp in de aan­schaffing ener nieuwe uitrusting, ener maand salaris uitbetaald. Aan de nagelaten betrekkingen der omgekomen bemanning werd vanwege de N.A.S.M. gage uitgekeerd tot Ulto december 1887, terwijl een nauwkeurig onderzoek naar hunne positie werd ingesteld. Het resultaat van dit onder­zoek was als volgt:

Kapitein I.H. Taat, was gehuwd en laat na ene weduwe, vijf kinderen en zijne oude Moeder. Woonplaats Amsterdam.

Eerste officier P.C. Steilberg. was gehuwd en laat na eene weduwe (zwanger) en vijf kinderen. woonplaats: Roestraat Rotterdam.

Timmerman  K. Boelrijk was gehuwd en laat na:  eene Weduwe, oud 55 jaar
Twee zoons
de oudste dezer zoons**, weduwnaar met een jong kind, dat bij de omgekomene aan huis verzorgd wordt, verdient zijn brood c.a. f10.= aan de Constructiewinkel te Delft.
De tweede zoon*** is 18 jaar oud en werkzaam ten  kantore der  firma Cramer aan het Haagsche Veer alhier (lees: Rotterdam). Verdient f 3.= per week.
De oude moeder der Vrouw: zij is 86 jaar oud en wordt bij hare dochter verzorgd. Woonplaats Feijenoordstraat Rotterdam.

** Met deze oudste zoon wordt bedoeld:
Nicolaas Christiaan Gerardus Boelrijk geb: 06/09/1862 te Rotterdam.
*** Met de tweede zoon wordt bedoeld:
Gijsbertus Theodorus Wilhelmus Boelrijk geb: 20/02/1869 te Rotterdam.

Reacties zijn gesloten.

Categorieën

%d bloggers liken dit: